2004/12/10

KBS 1995

De Willibrordvertaling bestaat in twee smaken: de eerste editie van 1975 en de herziene editie van 1995 (KBS 1995). Minder bekend is dat er ook aan de herziene editie zelf gesleuteld is, vooral in de inleidingen en de aantekeningen. Zo is de inleiding op het boek Jeremia ingrijpend bijgeschaafd, met als hoogtepunt het slot (voor het overzicht van de opbouw). In de eerste druk, 1995, luidt het als volgt:

Jeremia heeft als profeet een grote invloed gehad. Reeds in 2 Mak 2,1-8; 15,12-16 zien we een begin van legendevorming rond zijn persoon. Ook in het Nieuwe Testament speelt Jeremia een belangrijke rol. In Mt 16,4 wordt gezegd dat sommige van zijn tijdgenoten in Jezus de profeet Jeremia zien. Binnen het christendom heeft men altijd veel oog gehad voor de frappante overeenkomsten tussen het leven van Jeremia en dat van Jezus: Jeremia is een lijdende profeet, ook Jezus; Jeremia durft het aan om te spreken tegen de tempel, ook Jezus reinigt de tempel; ‘U hebt er een rovershol van gemaakt’ (Mc 11,17) is trouwens een citaat van Jr 7,11; Jeremia is als profeet mislukt, Jezus ook.

Dat stond er echt, maar in de tweede druk is het aangepast, en niet alleen vanwege de nieuwe spelling:

Latere generaties hebben Jeremia zeer hoog geacht en hem in een proces van legendenvorming in ere hersteld.
In 2 Mak 15,14-16 is hij de beschermer van stad en volk. De Joodse literatuur kent hem als degene die altijd bidt voor zijn volk (vgl. Mt 16,14). Christenen hebben van het begin af gewezen op de frappante overeenkomsten tussen het leven van Jeremia en Jezus. Beiden werden vervolgd en hebben smartelijk geleden. Uit de tempelrede van Jeremia wordt door Jezus geciteerd in het verhaal van de tempelreiniging: ‘U hebt er een rovershol van gemaakt’ (Mc 11,17 is ontleend aan Jr 7,11).

Je kunt zonder al te veel moeite de houding navoelen die achter deze herziening steekt. Wordt vervolgd.

2004/07/15

Delitzsch en Erasmus

In het Delitzsch-archief (drie dozen) aan de VU vond ik een brief uit Londen van 31 oktober 1861, met ingesloten een knipseltje uit de Daily Telegraph van 28 oktober 1861, over Delitzsch’ vondst van het Reuchlin-manuscript. De naam van de briefschrijver heb ik (nog) niet kunnen ontcijferen, maar het artikeltje is aardig. De achtergrond is het volgende: Erasmus had voor de de Griekse tekst van Openbaring één enkel handschrift gebruikt, geleend van Reuchlin. Omdat dat handschrift niet meer te vinden was kon niet precies worden nagegaan hoe Erasmus te werk was gegaan, en dus hoe de tekst van de Textus Receptus tot stand was gekomen. Franz Delitzsch, hoogleraar in Erlangen vond het handschrift terug, en gebruikte zijn vondst voor een opmerkelijk staaltje debunking van de Textus Receptus. Dat leverde uiteindelijk zijn publicatie Handschriftliche Funde op, maar het kranteartikeltje ademt de sfeer van de tijd eigenlijk nog beter. Hieronder volgen wat langere citaten.

The friends of the Biblical canon in its present form may be warned to prepare themselves for a pitched battle against the latter-day school of philological purists. [...] Luther, as well as the English translators, were of necessity compelled to follow Erasmus and, in following the distinguished "humanist" of the sixteenth century, no doubt firmly believed and trusted they had before them the veritable Word of God. Three hundred and fifty years had to pass before their assumptions could be proved to have been erroneous. [...] As is proved by the evidence of the costly manuscript, whose ancient origin and authenticity are said to have been demonstrated beyond a doubt, the great scholar of Rotterdam has taken considerable liberties with the wording of the Greek original. Although belonging to the profoundest linguists of his age, Erasmus, it appears, from the inadequate condition of philology at that time, was no match for the difficulties obstructing his penetration of the meaning of the text. Whatever of the inspired word he did not understand he changed for a reading all the more intelligible to himself from the fact of its being his own creation. Besides copying a good many passages with all the carelessness for which the celebrated scholar and ingenious wit may be said to have had a profound reputation, he did not experience any hesitation in extending the process of correction to the remodelling of entire lines. Indeed, his extravagance in this respect carried him to such lengths as to justify, perhaps, a supposition that he indulged his anti-religious spirit by the artificial production of mysteries instead of the plain word of God as proceeding from the pen of the sacred writer. The greatest portion of the guilt, however, must, in justice to the man, be undeniably attributed to his imperfect acquaintance with a language the study of which had been hardly revived upon the Continent at that time. It may be true enough that, as Professor Delitsch [sic] says, the words and passages misinterpreted by his erring predecessor offer but little difficulties to the philologists of the nineteenth century; but then poor old Erasmus had no dictionaries to refer to, and the most miserable and meagre treatises to consult in the shape of grammars. The learned professor is now busily engaged in preparing his treasure trove for print, and the appearance of the remarkable work may be expected to increase the sensation already produced by the news of its discovery.

2004/06/05

Erasmus in 1522


Dit was een flinke concessie aan zijn tegenstanders: in de derde editie van zijn Nieuwe Testament nam Erasmus het Comma Johanneum op (1 Joh 5:7-8), eigenlijk vooral om van het gezeur af te zijn. Hierboven staat het Grieks, ernaast (in de editie) staat het Latijn.

2004/05/19

Canoniciteit

Een lastig woord, maar zelfs zij die geen flauw idee zouden hebben wat het betekent zitten er maar mee: in een moderne (nou ja) gemeente als de Keizersgrachtkerk proef je een ambivalente houding tegenover de bijbel. Tussen "kan dat nog wel, dat boek?" en "als we dat loslaten blijven we nergens".
Er zijn net twee diensten geweest over het Evangelie van Maria Magdalena. Er is een groep die "derde testament" heet - over de uitdrukking "tweede testament" schrijf ik een ander keertje wel eens - en die aansprekende, nadrukkelijk buitenbijbelse teksten verzamelt. Er komt een zomerserie "een zomer met gedichten" waarbij het uitgangspunt van de diensten steeds een modern gedicht zal zijn, waar dan desnoods/desgewenst een bijbeltekst tegenaan gelegd zal worden.
En volgend seizoen zal het nog nadrukkelijker op het programma komen te staan. De door gemeenteleden ingediende thema's duiden op een grote leergierigheid - en veelkleurigheid. De een wil een serie diensten "wat scheuren we er uit?" of misschien liever nog "wat laten we er nog in?"; een ander wil een serie over de diversiteit van het vroege christendom; weer een ander wil de verhouding tussen OT en NT aan de orde stellen. Tenslotte wil ook nog iemand "gewoon" de brief aan de Romeinen gaan lezen.
Wat mij betreft zijn vooral twee dingen van belang:
1. die bijbel heeft ons (de westerse cultuur; de christelijke kerk; vul maar in) "getekend", hoe "vermittelt" en vertekend en bekritiseerbaar dat vaak ook is gebeurd; daar ga je niet zomaar buiten staan.
2. wat je in die bijbel zelf vindt stamt uit een voor ons (de emailende mens; de geïndustrialiseerde samenleving; vul maar in) niet meer na te voelen wereld; dat zullen bijbellezers niet alleen nolens volens ontdekken, maar ook eerlijk moeten erkennen en verdisconteren.
Ik vraag me bij dit alles wel af hoe het nou zit met de verhouding tussen (historisch) begrijpen en (geloofsmatig) meemaken, of tussen (cultureel) interessant en (op enigerlei wijze) gezaghebbend. Iets toegespitster nog: in hoeverre is de bijbel een symbool van traditie en oecumene dat je omwille van die symboolfunctie vooral niet te diepgaand moet bevragen?

2004/05/18

Hand 3:20

Op de nieuwe e-list voor tekstkritiek (omdat de oude TC-lijst al maanden technische problemen heeft) stelde Martin Arhelger de vraag waar in Hand 3:20 de vreemde Textus Receptus-lezing προκεκηρυγμένον - in plaats van προκεχειρισμένον - vandaan komt. Stephen Carlson wees op de informatie in het apparaat van Tischendorfs 8e editie; ik antwoordde daarop:

Tischendorf actually notes ‘cum minusc[ulis] vix mu[ltis]’ (‘with hardly many minuscules’), but Stephen is correct on its meaning: Tischendorf can use it to express the fact that he did not find any Greek manuscript source for a given reading.
The origin of προκεκηρυγμένον is found in Erasmus’ Novum Instrumentum (1516). According to AJ Brown in volume VI-2 of Erasmus’ Opera Omnia (Amsterdam edition), προκεκηρυγμένον is a pro-Vulgate conjectural emendation made during the preparation of that first edition. It may have been made by the proofreaders, for Erasmus writes in the second edition of his Annotationes (see volume VI-6 a.h.l.), in 1519: ‘In nonnullis Graecorum exemplaribus pro προκεκηρυγμένον scriptum erat προκεχειρισμένον, id est, praeparatum.’ The Greek text of his edition was not changed, not even in later editions when the reading of the Complutensian Polyglot (the normal προκεχειρισμένον) had become known.
Stephanus’ first two editions adopted the Complutensian reading, but Stephanus reverted to the Erasmian reading in the third edition (1550), though in the small apparatus of that edition it is indicated that “all” codices read προκεχειρισμένον.
Beza mentioned this piece of information in his annotations, but nevertheless retained the Erasmian reading.
It was finally taken over in the Elzevir editions, and thus became a firm part of the Textus Receptus both on the continent and “overseas”.

Een eerste begin

Hier begint een nieuwe wereld - voor mij -: die van de weblog. Kom geregeld terug om te zien hoe het verder gaat.